Goeiendag neef


Wekelijks in deze krant de mailwisseling tussen Katwijkers Daan en Martin over wat hen bezighoudt.


aan: daan@watermail.com

van: martin@watermail.com

onderwerp: Goeiendag neef


Ha Daan,


Je vroeg of ik Beatrix weleens was tegengekomen. Meerdere malen zelfs. Ik herinner me nog in Katwijk in 2000, met die soort van bolhoed die ze ophad, beigebruin, met een net eroverheen gespannen, heel symbolisch natuurlijk. ’s Middag moest ze naar Leiden en ging het plenzen en moest ze een paraplu op. Waarmee de bekende Katwijkse uitdrukking ‘Alles is voor Lààie’ weer ere werd aangedaan. De laatste keer dat ik haar zag, ze was toen allang geen koningin meer, al blijft ze voor mij nog altijd dé koningin, ver, heel ver verheven boven die er nu zit en eigenlijk een prinses zou moeten wezen, want in een gelijkwaardige samenleving zou Claus natuurlijk koning geweest moeten zijn. Koning Claus! Maar even verder over Beatrix.

Ik fietste de stad in, de straten waren leeg, dat bevreemde me al, in een stad. Maar toen, een motoragent, nog een agent op de motor en nog een, en toen een lange slanke, ja, de naam zegt het al, koningsblauwe wagen, ik dacht dat het een Audi was. Voorin zat een chauffeur, ik geloof niet dat ze nog een pet dragen tegenwoordig, maar voor het beeld zou het wel moeten, vind ik, en daarachter zat zij, onze vorstin. Ze was natuurlijk geen vorstin meer, maar voor mij blijft zij onze laatste enige en echte vorstin. Want wat er nu zit… We hebben het allemaal kunnen zien op Koningsdag. Ze weten van gekkigheid niet wat ze moeten doen in al die verschillende kamers in dat paleis de hele dag. Zo overdreven. Wat moet je met zoveel kamers? Een kamer om te eten, een kamer om te slapen, een kamer om te zitten, een kamer om te staan, een kamer om te chatten en te wuiven naar de bevolking, een kamer om te dansen en een kamer voor serieuzere muziek. Nee, Daan, ik heb er niets meer mee. Gebakken lucht. Maar Beatrix, dat haar, die coupe, zoals ze daar achter in die limousine zat. Keurig rechtop. Dit keer keek ze me helaas niet recht in de ogen. Konden wij geen blikken van verstandhouding wisselen. Ze zat rechtop, en met neergeslagen ogen rommelde ze wat in haar tasje, dat ze op schoot had. En ik zag een meisje op een bruggetje waar de wagen langs zoefde, dat riep naar een ander meisje: ‘Zag je dat, zo dichtbij!' Ik stond aan de andere kant van de straat, aan de grond genageld, dat hele beeld, die chauffeur waar ik een pet bij dacht, op z'n hoofd, de koningin, Beatrix op de achterbank, helemaal in haar rol, recht voor zich uit kijkend, dat haar, dat beeld van de gulden, een plaatje als uit een boek van Jip en Janneke.


Met majestueuze groet!

Martin