Afbeelding
Foto: Ted Denies

In gesprek met kerkelijk werker Gerben Bremmer

Human Interest

'Ik stel me kwetsbaar op, dat zijn mensen niet gewend'

Gerben n Bremmer (30) is zzp'er in de bouw en kerkelijk werker bij de Protestantse Gemeente Rijnsburg. Hij vertelt over zijn worstelingen met het geloof, gevaar van hokjes denken, geloofsgesprekken op de bouw en het belang van kwetsbaarheid. 'Ik ga op zoek naar de ruimte in iemands wereldbeeld.'

'Ik weet wat het is om er alleen voor te staan. Als negentien-, twintigjarige had ik een afgesneden verleden en een geblokkeerde toekomst.

Er waren dingen gebeurd die ik het liefst wilde vergeten, maar die ik niet kón vergeten. Elke dag was een gevecht, ik had geen idee hoe het verder moest. Ik ben in mijn leven nooit zo eenzaam geweest als toen. Het voelde alsof God me in de steek had gelaten. Ik schreeuwde het uit: God, waar bent u? Waarom moet het zo? Ik snapte er niets van.

Iedereen heeft momenten dat hij wil vluchten uit zijn huidige leven. De vraag is: hoe ga je ermee om? Ga je met je problemen naar God toe, of draai je Hem de rug toe? Ik koos voor het eerste. Op aanraden van een kennis bezocht ik een aantal jongerenavonden. Tijdens die bijeenkomsten kreeg ik een ander beeld van God. Warmer. Liefdevoller. 'God houdt van je', zei iemand tegen me. Zoiets had ik nog nooit gehoord. God? Van mij? Dat moest een vergissing zijn.

Streng

Ik kom uit een streng gereformeerd milieu. Als kind voelde ik mij voor kwellende vragen gesteld: ik ga iedere zondag naar de kerk, maar zit het wel echt goed tussen God en mij? Waarom twijfel ik dan zo? Ik weet nog dat de dominee over het laatste oordeel preekte. Ik zat trillend van angst in de kerk. Bang voor God, bang voor de hel, bang voor alles en iedereen. Er zaten ook goeie kanten aan, hoor. Die eerbied voor God heeft ook iets moois. Het probleem is: zoiets zie je pas als je terugkijkt.

Het heeft lang geduurd voordat ik mij had losgemaakt van de kerk van mijn jeugd. Als je achttien jaar in een kerk zit, wordt dat een groot onderdeel van je. Het is de kerk van je familie, de kerk van je vrienden. Dat laat je niet zomaar los. Maar op een gegeven moment kun je er niet meer omheen. Ik moest mijn eigen weg gaan, al had ik nog geen idee wat die weg was. Ik was fundamenteel onzeker. Diep van binnen had ik het gevoel dat niemand me begreep.

De kerk kan beklemmend zijn. Ze kan je het gevoel geven: je bent pas oké als je gelooft zoals wij. De Bijbel draagt ons op onze naasten lief te hebben als onszelf. Maar in de praktijk is het vaak: heb je naasten lief als ze zijn zoals wij. Niet goed, wel begrijpelijk. Echt liefhebben is doodeng. Het betekent dat je je kwetsbaar opstelt naar de ander. Daar is vertrouwen voor nodig. Zo is het ook met geloof. Geloof en het vermogen tot onvoorwaardelijk liefhebben zijn in zekere zin hetzelfde.

Houvast

Als ik om me heen kijk, zie ik steeds meer mensen afhaken. Dat raakt me enorm: al die mensen die niet geloven. Die God niet kennen. Je geliefd te weten door God: dat gun ik iedereen. Te weten dat je gemaakt bent met een reden, dat je geen foutje bent, dat je gewild bent. Het geloof geeft troost. Houvast. Gemeenschap. Een kerk om samen te lijden, samen lief te hebben en samen het geloof te belijden. Ik kan letterlijk huilen als ik denk aan al die mensen die dat missen. Dat raakt me nu ook weer.

Ik ga met iedereen in gesprek. Ik voel me net zo op mijn gemak in een bouwkeet als op de preekstoel. Er is natuurlijk wel een verschil. Op de bouw kun je niet aankomen met 'Er staat geschreven...' Dan zeggen ze: 'Ja, en dan?' Ze draaien er niet omheen. Als ze mij tegenkomen, is het van: 'Kijk, daar hebben we de pastor!' Een ander roept vervolgens: 'Ben jij ook zo'n kinderverkrachter?' Mensen hebben een bepaald beeld van mij. Maar als ze me leren kennen, zeggen ze: goh, je bent eigenlijk best aardig.

Ik stel me kwetsbaar op, dat zijn mensen niet gewend. Als iets me raakt laat ik dat zien. Huilen is voor mij iets heel gewoons. Het is niet zo dat ik snotterend door het leven ga, maar ik schaam me niet voor mijn gevoelens. Ik verzet me tegen de Verlichtingsgedachte dat de ratio het hoogste goed is. Emoties tonen je betrokkenheid. Ik kan wel een façade ophouden en doen alsof het me niet raakt, maar het raakt me wél. Door dat te laten zien, wordt duidelijk hoe belangrijk het voor me is.

Ik ga op zoek naar de ruimte in iemands wereldbeeld. Mijn vraag is: mag het anders zijn dan je nu denkt? Veel mensen blijven liever bij hun eigen wereldbeeld. Dat is wel zo veilig. Ik vind dat jammer. Dus zeg ik: hoe komt het nou dat je dat vindt? We leven niet in een vacuüm, we zijn allemaal gevormd door onze omgeving. Of je het wilt of niet, iedereen heeft een bepaald beeld van de werkelijkheid. De vraag is: hoe ga je daarmee om? Waar bouw je je leven op? Daar ben ik benieuwd naar.

Spiegel

En wat nou als ík me vergis? Wat als er geen God is? Die vraag heb ik mezelf weleens gesteld. Wat als-ie er niet is? Wat als het allemaal één grote grap is? Ik moet die mogelijkheid openhouden. Ik wil mezelf niet voor de gek houden. Maar ik kan het me simpelweg niet voorstellen. Ik heb persoonlijk ervaren hoe vervullend het is om met Hem te leven. Hij leidt me in alles wat ik doe. Hij heeft me gemaakt. Zonder Hem ben ik niets. Tot stof zult Gij wederkeren, zegt de Bijbel. Zonder Hem ben ik stof.

De Bijbel houdt me een spiegel voor. Er zijn dingen gebeurd waar ik niet trots op ben, daar kom ik eerlijk voor uit. Eén keer heb ik iets gestolen bij een groothandel. Een haakje voor een boortol. Jaren later ben ik teruggegaan naar die zaak. Ik weet het nog goed: de rillingen liepen over mijn rug. Ik zei: dit heb ik vroeger gestolen, ik wil het graag terugbrengen. Die man zegt: joh, alles goed, hou maar. Maar ik moest en zou het teruggeven, anders kon ik niet naar huis. Ik moest het rechtzetten.

Ik heb mezelf lang een slecht mens gevoeld. Een tekortschietende zoon, een onverschillige tiener, een gewetenloze pestkop, een zondaar voor God. Pas toen ik tot geloof kwam, heb ik van mezelf leren houden. Doordat mijn oude natuur met Jezus is gestorven, heb ik mijn verleden, mijn eeuwige schuldgevoel van me afgeschud. Mijn fouten bepalen niet langer mijn identiteit. Ik mag nu weten dat ik goed ben zoals ik ben. En dat is een rijke gedachte.'

Door: Geerlof de Mooij

Uit de krant